Een gedicht van Johan Michiel Dautzenburg 1808-1869
Moeder bij der wiege.
‘Ons zijvertrek is alree door de zonne verguld, Hier zijn we nog zacht in schemer en schaduw gehuld, Mijn zoontje rust in zijner wiege zo stil, Dat ik het lieveke liefst nog niet wekken wil.
Vandaag is mijn dromerke jarig. Een keurig tooitje Omgeve en siere mooi zijn schommelend kooitje. Bij zijne ontwaken zal met de geurende rozen Om 't zeerst en best zijn rond gezichtje blozen.
Rijst straks zijn blik verwonderd naar omhoog, Dan zoekt me schielijk alom zijn vorsend oog; O, kon ik met aaien en kussen hem doen verstaan, Dat heden zijn tweede jaar is aangegaan!’
De handige moeder hangt om de wiegenhemel Van kransen en kronen een krinkelbont gewemel En wacht, dat het wichtje van zelve stil ontwake, En blijde bij de glans der bloemen blake.
En schoner schikt zij steeds de geurige schat, Die vervenwisselend blinkt van blad tot blad: Daar opent het bloedje ongewekt zijne ogen - En zie! in 't moederhart is des hemels heil getogen!
Verspreide en nagelaten gedichten (1869)
|