Een gedicht van M.A. de Wijs-Mouton 1873-1935
De schaatsenrijder
Over donkre, gladde baan zwiert de schaatsenrijder, wijder, telkens wijder wordt zijn kloeke draai, ’t krachtig, maar toch lucht gezwaai, al maar verder, rustig verder al in ’t vallend avondstond, naar de rode horizont.
Handen diep in duffelzak, bontmuts over d’oren, snijdt hij fijne voren met het blanke, scherpe staal, zwiepend bij elke nieuwe haal, zwenkend omme, telekens omme, wonderkunstig hoe hij zweeft, schijnbaar zich geen moeite geeft.
Alles lijkt zo leeg en ijl – door berijpte weien lange sloten rijen, ’n kerkespitse aan de kim, ’n dorpscontourtje, ’n molenschim... ’t is al star en strak… en verder zwiert de rijder op zijn baan, of hij eeuwig door zal gaan.
|