Een gedicht van Willem de Merode 1997-1939
De wilde wingerd
Een krank en schamel hout, Het minste van het woud, Door iedre wind geslingerd, Reikte ik mijn ranken uit, Weerstaan, maar nooit gestuit, Een dorre wilde wingerd.
Geen mens die naar mij zag. Al waar ik kroop of lag, Mijn groen ging alles dekken. Tot in dit woest revier De goede hovenier Mij wijs kwam stekken!
Hij plantte me in zijn tuin, Leidde, dan recht, dan schuin, Mijn loot de muren over. Nu siert zijn hoge huis Rondom met zwaar geruis Een vloed van bloedend lover.
Al ben 'k verminkt en krom, Hij wist hoe onder 't mom Van dorheid 't hart versmachtte. Nu hij mij kwekend nam, Verlicht ik met mijn vlam De dagen en de nachten.
Het heilig licht (1922)
|