Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
Zij maaien stadig met gelijke slagen
Zij maaien stadig met gelijke slagen, Drie mannen, de armen strekkend met de zeis, De benen ver gespreid, naar vechterswijs, In felste warmte van de zomerdagen.
Met ritmisch schomm'len gaan de bovenlijven Al op en neer, als grof-massieve slingers, En stoer omsluiten de geknookte vingers De dikke stelen, die in één lijn blijven.
Zacht-snerpend gaan de zeisen door de halmen, Die nedervallen in gebogen rijen Met nauw'lijks hoorbaar sterven, en zij spreien Hun door de zon ontlokte zoete walmen.
Verzamelde gedichten (1903)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/edward_koster.jpg)
|