Een gedicht van J.P. Heije 1809-1876
In krankte.
De Lente tooit zich als een bruid! Het groene gras, het groene kruid, En duizend bloempjes spruiten uit... En iedre vogel kweelt en fluit.
Maar van de vogels altemaal Zingt wel het teerst de Nachtegaal: En, als ik krank en peinzend dwaal, Roept hij mij toe, in zoete taal:
'Wel-op, mijn kranke vriend, wees blij, Daar is het zoele Jaargetij! - Ook in Uw ziel is melodij: Och! 'k bid-je, spiegel u aan Mij!
'Al blijf ik kort, al zing ik kort, o Denk niet, dat mijn hartje mort: 'k Heb, lang vóór dat het zomer wordt, Mijn schat van Zangen uitgestort.
'Wie zó, het innigst wat hij heeft In reine, dankbre liedren geeft, Als lentebloesem hem omweeft... Al is het kort - hij heeft gelééfd!'
Al de volksdichten (1865)
|