Een gedicht van E.Laurillard 1830-1908
Vlas.
'k Was buiten aan 't dolen. De zomernatuur Ontplooide haar kracht allerwegen; En tuinbed en boomgaard en akker en wei, - 't Sprak alles van God en Zijn zegen.
't Was alles zo feest'lijk, zo rijk en zo schoon; Het rondzien was zuiver genieten, En deed aan de trillende snaren der ziel Een zacht Hallelujah ontvlieten.
Ik zag naar de winde, die klom op de heg, Als dacht ze: „dat mag niet gebeuren, Dat groei zonder bloem in het land wordt gezien 't Moet alles versierd zijn met kleuren."
Ik zag naar de kelkjes, vol geur en vol zoet, Waar 't snorrende bijken op aasde; En 'k staarde op de wei met dat mollige groen, Waar 't vee tot de knieën in graasde.
Maar, liep zo mijn blik door heel 't landschap in 't rond, Waar alles in groeide en in gloeide, Het langst bleef mijn oog op een vlasveld gericht, Dat lief'lijk al blauwende bloeide.
't Is prachtig, dat reine, dat tedere blauw, Op 't groen van de stengels gewiegeld; Verbond bovendien, dat de trouw van de Heer, Bij 't hopen der mensheid, weerspiegelt.
En waar ooit mijn oog op dat kleurenverbond Der bloeiende vlashalmen staarde, naar was 't me, of 'k een stuksken van 't hemels azuur Gespreid zag op 't groen onzer aarde.
UIT 'S LEVENS ERNST EN KLUCHTEN (1883)
|