Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933
Onze handen
Eenvoudig als onze handen zijn bij vaal verdriet en gulden feest zo zijn wij, lieve, met elkaar zelden geweest.
Tussen der woorden hovaardig spel, onze handen, zij alleen, die wisten van elkander wel ’t geheim van ons getween.
Die hebben ’t schoonste deel gekend van ’t heimwee waar een mens in mint; die wisten niet waar waken endt of waar de droom begint.
En wijd van alle valse schijn, zo zonder teken, zonder woord, hebben ze, zuiver als ze zijn, elkander toebehoord.
Mijn jongen, toen uw leste kus vaarwel zong door mijn blonde haar, deden ons beider handen nog van ’t komen schoon gebaar.
En toen de leste trein vertrok, wuifden zij elkander toe; die zwijgend hebben liefgehad, die minnen elkaar voorgoê.
Och, mochten, moe van dool en pijn, wij eens aan avondraam, eenvoudig als onze handen zijn zwijgend tesaam.
(postuum 1936)
|