Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
HET GRAAN
Zon en wind zijn de gezellen Van de helle vreugd, Die hun moedwil op doet wellen In de bloem der jeugd —
Waaiend haar, gekreukte kleedren En een losse strik, Zelfs de ziel draagt lichte veedren Als een leeuwerik. -
Maar zich 's middags neer te vleien In het warme graan, Al die gouden arenrijen Rond zich te zien staan,
En het wonder te begrijpen Van het nauw verbond Tussen hun geduldig rijpen En de trouwe grond,
Zal dit niet een weelde blijken Voor de wandelaar, Die zichzelf mag vergelijken Met een vruchtbaar jaar?
Zon en wind zijn de gezellen Van de helle vreugd, Doch de zoete korrel zwellen, Liefde, doet Uw deugd.
Opvluchten (1921)
|