Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
DE WILDE WIND
Door ‘t haaghout raamt de wilde wind, verblind, zijn reuzensprongen: en al dat ooit hem tegenstaat verlaat hij, losgewrongen.
Gebogen hier, gebroken daar, malkaar de bomen schenden; die, scheurende uit de gronde, huis en thuis de gruw inzenden.
Nu maalt hij hout en stof en steen dooreen, en roert daaronder, met gramme, en al te hol, te dol gegrol, zijn stemmendonder.
Hij steent gelijk een stier, die raast en blaast; die, al ten bloede, zijn hoornen in de bomen steekt, en breekt, van louter woede.
Hoe schommelt en hoe rommelt hij, voorbij de bos, gebezen!... Wie durft er, als zo'n wilde wind begint onwaakzaam wezen?
------------------------------------------------------- bijzen (bees, gebezen)- schommelen, stormen, vliegen
Rijmsnoer I (1887)

|