Een gedicht van E.J. Potgieter 1808-1875
Bloei
De bogaard vloeit over Van rood en van wit, Waar plaats was voor lover Nam bloesem bezit; En zwaarhoofden duchten, In weelde zo groot, 't Verstikken der vruchten Uit wit en uit rood!
De jong'ling omzweven De vreugd en de min, Voor d'ernst van het leven Geen zweemsel van zin; En boetpreêkers schild'ren Het blakend geneugt, Als dreigde verwild'ren In minne en in vreugd!
Och, wacht maar! - fluks komen De storm en de smart, Tot redding dier bomen, Ter lout'ring van 't hart: Een blaad'renzee wiegelt In spijt van de worm, En zielsadel spiegelt Uit straffere vorm!
Wat dunkt u verloren? Wat acht ge verkwist? De lent' heeft gekoren, De liefde beslist: O heerlijk ontbloeien In vruchten volend, En heiligend gloeien Dat opwaart zich wendt!
De Werken II Poëzy (1896)
|