Een gedicht van Anthonie Donker 1902-1965
Achterbalkon
Het menselijk gelaat - hoe droef mistekend, des morgens in de tram grauw van de nacht, des avonds in de tram grauw afgejacht van al waar men zich deerlijk in verrekent.
Retour kantoor, kliniek en magazijn tobt elk om wat men zich ziet tegenvallen. Zie in de mondhoek, onder de oogwallen onverwisselbaar de paraaf der pijn.
Hoe als nu plotseling de bazuinen schallen, het hoge hemellicht neerstraalt op allen? Verhoord gebed, gevonden wat gij zocht!
Doch God is zuinig op zijn wonderwerken, hij vreest dat zij het zelfs niet zouden merken, tegen elkander schuddend in de bocht.
Orcus en Orpheus (1941)
|