Een gedicht van Jacob Winkler Prins 1849-1907
Spiegeling
In ’t venster van mijn buurman is een tuin... In ’t bochtig glas zie ’k schelle groene vlekken, Die krimpen of langwerpig vierkant rekken, Al naar de wind suist door de dichte kruin
Der wit-bethyrste blâre-boombazuin, Waaruit doorvonkte groene wuivers strekken, Die ’t pad met wieglend schaûw-gewoel bedekken, Nu ’t avondlicht al schuiner valt en schuin.
Maar ’t licht verdwijnt en scheemring komt nu ras. Mijn buurman treedt aan ’t venster, trekt aan ’t koord Van ’t valgordijn... het valt met stroef gekras.
Hij steekt de lamp op, kleedt zich ongestoord En in de spiegel zie ik hem zijn das Vaststrikken rond de hoogopstaande boord.
|