Een gedicht van Albert Verwey 1856-1936
Was 'k nu bedroefd
Was 'k nu bedroefd, 'k zou met de droefsten schreien: Zó droef als ik kan toch geen droef mens klagen: Maar tóch zou 'k zeggen: klaag om 's Levens slagen Niet wild, niet zó of 't u niet mócht kastijen.
Krom krimpe ik van verdriet; — 'k tere uit van lijen; — Mijn arm hoofd snapp' niet waarom zulke plagen; — Maar wee, weé mij! als ooit mijn tong dorst vragen Hoe 't Leven dát ten goede zou betij'en?
't Leven is goed: wij kúnnen 't niet begrijpen: Zó kunt ge de aardkloot in uw vuist niet vatten; Of de' oceaan opscheppen in uw handen.
Hoed u voor 't bot-zijn. 't Leven zal u slijpen Tot een goed werktuig en niet vragen wat een Bot mes daartegen zeit. Elk zegge' is schanden.
Verzamelde gedichten (1889)
|