Een gedicht van Theo Thijssen 1879-1943
Storm
De stormwind huilt door ’t lover En zwiept de populier. Hij giert de velden over Met woest en luid getier. De troste eiken beven En sidderen voor ’t geweld En vrezen voor hun leven, Bang dat z’Aeolus velt.
Uit wolken, dreigend duister, Valt regen plassend neer, De zon verbergt haar luister ‘t Is donker heinde en veer, Geen vogel hoort men kwelen, De bloempjes, ons zo waard, Ze wieglen op hun stelen En buigen ’t hoofd ter aard.
En op de wilde baren Der opgezwiepte zee, in talloze gevaren, Daar rijst er meen’ge bee. En wrakken rondgedreven, Getuigen, stom van mond, Hoe menig, menig leven, Weer d’Oceaan verslond!
Illustratie: Aeolus
|