Een gedicht van Frands Bastiaanse 1868-1947
WOUD-EENZAAMHEID.
Hier, tussen hoge heuv'len ingezonken, Ligt, eeuwig koel, de donkre waterplas, Klaar-kaatsend, als het rimp'loos spiegelglas, De hoogste loov'ren van de zon doorblonken.
Hoe zacht wij naderde', onze stille pas Had storend in die eenzaamheid geklonken, De raven vloden op met luid gekras, Der spechten haam'ren stilde in de oude tronken.
Op verre hofstee stierf met zwak geluid Een haanklaroen in 't brandend middaggloren, De insecten gonsden rond der bramen blaân... De bleke roze zond haar geuren uit... Weet gij nog, Lièf, hoe lang we in droom verloren Aan dit klaar water hebben stilgestaan?
Gedichten (1918)
|