Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Ik hoor de nacht die nader-zijgt
Ik hoor de nacht die nader-zijgt, – en beider zwijgen... Ik voel uw hoofd naar mij geneigd, – zal ’t míjne neigen?
Uw aangezicht is vreemdlijk stil in ’t schemer-leven... Ik zie het laatste dag-geril in de avond-dreven.
– Is dit een einde of een begin?... Uw handen glanzen; uw blik is als violen in verslenste kransen...
– – Ach, is ons lijf voor ééuwig moe, en onze zinnen?... Míj faalt de kracht, te zeggen hoe ’k u durf beminnen.
Het Vaderhuis (1896 - 1903)
|