Een gedicht van Jacobus Revius 1586-1658
VAL
Wat blindheid onbesuisd! Dat Eva die God diende, In 't zalig paradijs, uit weelde, zonder nood Der hellen roffiaan het ledig ore bood En om te worden kloek des Heeren vloek verdiende! Wat wederhorigheid! Dat Adam, niet ontziende Noch tijdelijke last, noch eindeloze nood, Zocht, opgeblazen puist, te worden even groot Als God die hem bewaard en die hij had te vriende!
Wat duivelser bedrog! Gij moorder, gij de verraêr Hebt smekende vervoerd de kinders met de vaêr. Wat voordeel meent gij dies, o vijand, op te steken? Wij liggen in 't verderf, doch hopen op genâ. Maar uwe boze raad brengt u de meeste schâ: Der vrouwe heilig zaad zal u de kop verbreken.
------------------------------------------------ weelde - lust, begeerte nood - noodzaak, dwang roffiaan - booswicht, duivel kloek - verstandig wederhorigheid - ongehoorzaamheid ontziende - vrezende puist - blaas
smekende - vleiende vervoerd - verleid dies - daarvan
Over-Ysselsche sangen en dichten (1630 - 1634)
|