Een gedicht van Frederik van Eeden 1860-1932
DE STAF.
Onrust en donker alomme, Bang als een dove-en-stomme, tastend als blind ga ik omme - Waar is mijn staf?
Ik lijd en moet velen verdrieten, ik geniet ook en doe wel genieten, maar alle vreugd zie ik vlieten in een graf.
Ik weet wat allenig mij rust geeft, wat mijn angsten gesust heeft, als 't kind dat Moeder gekust heeft Vóór de nacht.
Dit is mijn staf dat alle dingen zijn gedachten van een dierbaar, minnend Wezen gans wáár, maar anders dan hun schijn. Weet ik dat goed weg - zijn mijn vrezen. Dan glijdt de vracht van dat onrustige van mij af. Dan voelt de blinde weer zijn staf. Dat is de kus die moeder gaf aan 't kindekijn.
Maar vergeet ik het even, dan heeft mijn staf mij begeven. Wáár, wáár is hij gevallen? Niemand weet het van u allen, Geen één, geen één, en ik sta weer weifelend en alleen, bedenkend hoe alles vliedt in het niet.
Mocht ik een Godsgaaf bedingen — ik vroeg sterke herinneringen omtrent eeuwige dingen.
1904
|