Een gedicht van Jacob Oosterwijk Bruyn 1794-1876
LIED VOOR DE BRIEVENRIJDER
'k Zie, hoe gij angstig op mij wacht, En van verlangen brandt; Ja, 'k geef uw handel klem en kracht, 0 kloeke speculant!
Onzeker ware uw ijvrig werk, Bracht ik geen tijding en geen merk; Gij ziet angstvallig naar mij uit, Eer gij met moed een handel sluit.
Wat mensen help ik uit de droom, Wier wens mijn komst voldoet! 'k Meld d' een de dood van neef of oom, Van wie hij erven moet;
'k Breng d' ander 't jawoord van zijn lief; Die weder 't eerkruis door een brief; 'k Maak velen machtig rijk en groot, En red bedrukten uit de nood.
Veel draag ik in mijn reiszak mee; Veel zaken van gewicht; Het nieuws van oorlog en van vreê, En 't modes laatst bericht.
'k Bezit, onvatbaar voor verraad, 't Geheim van burger, Vorst en Staat. Wat nooit een ander wordt ontvouwd, Is aan mijn zorgen toevertrouwd.
Ja, ieder ambacht heeft zijn kruis; Maar veel is 't mijne waard; Ik ruil mijn klapzweep en mijn buis Voor mijter, kroon, noch zwaard.
Ik steek de horen vrolijk op; Ik zet mijn paarden in galop; 'k Stoor mij aan wind en koude niet, En zing, hoezee! mijn vreugdelied.
1829.
De boertige zangster (1837)

|