Een gedicht van A.C.W. Staring 1767-1840
OP HET GEZICHT VAN TREKKENDE KRAANVOGELS
(De trant van Cats gevolgd.)
Laatst, als ik, op mijn eenzaam pad, Door Wijnmaands bleke lovers trad, Zo kwam van ver een vreemd gerucht; Zo kwam een lange Kranenvlucht, En hield naar 't wijkend avondlicht Het spitse van haar schaar gericht.
Ontging ze 't volgend oog weldra, Zij liet me een diep gepeinzen na. Ik dacht: wat hier omlaag geschiedt, Des kreunt zich ginds de Vogel niet. Of bergen siddren op hun voet, Door 't worstlen van de sulfergloed; Of stromen steigren uit hun boord; De Vogel zweeft gelaten voort.
Hem trekt zijn doel, naar 't eind der baan, Door 't vredig zwerk staag westwaart aan. Hoe lang zijn tocht ook duren mag, Hij roert de vleugels dag aan dag; Hij vult de lucht met blij geschal, Gedenkend waar hij rusten zal!
Mijn ziel, raap wijsheid aan dit werk: Streef hoger dan dit aardse perk. Of, hier beneên, de wereld woel', Blijf gij gedachtig aan uw doel! Staar, vrolijk juichend, naar de Kust, Waar aller Zorgen woeling rust; Waar Smarte knaagt, noch Twistvuur brandt, Noch Zinbekoring strikken spant! Mijn Ziel - daar is uw Vaderland!
1818.

|