Een gedicht van Jan van Brabant 1253-1294
Ik zag nooit zo'n rode mond
Lief, mij houdt de liefde voor u Zo vriendelijk gevangen, Dat ik met hart en ziel U onderworpen moet wezen.
Ik zag nooit zo'n rode mond Noch zulke vriendelijke ogen Als zij heeft, die mij heimelijk In het hart heeft verwond. Toch leef ik nog verheugd en hoop Voor de smart te worden beloond. Al doet ze mij minnepijn lijden: Ze kan me spoedig genezen.
Lief, mij houdt de liefde voor u Zo vriendelijk gevangen, Dat ik met hart en ziel U onderworpen moet wezen.
Ik ben gelukkig als ik bij Mijn schone vrouwe kan zijn En haar zuiver gelaat en Haar gestalte kan schouwen. God vrijware haar van leed! Zij is zo fraai gevormd, Dat ik haar trouw van hart Tot elke dienst bereid moet zijn.
Lief, mij houdt de liefde voor u Zo vriendelijk gevangen, Dat ik met hart en ziel U onderworpen moet wezen.

|