Een gedicht van Jacob van Lennep 1802-1868
's Levens reis.
Met voor-de-wind en gunstig tij, - Een wonder schoon begin - Met volle zeilen streven wij De wijde wereld in. O! mocht op 's levens oceaan, Zoo kalm als thans de waterbaan, Van storm en strijd En ramp bevrijd, Ons scheepje voorwaarts gaan.
't Zij Oost of West of Zuid of Noord Het lot ons henen voer', Wij zeilen onbekommerd voort, Zit godsdienst aan het roer.
Met zulk een stuurman zijn wij klaar; En woel' of spook' het hier en daar, Wij volgen blij, Van zorgen vrij, En vrezen geen gevaar.
Loei ook de storm bij winterweer, Of steek' de zonnegloed, Stroom' klett'rend soms de hagel neer En kook' de zilte vloed, Het nieuw geschoren lam verdraagt De wind geduldig, die het plaagt: Met d' eigen moed De tegenspoed Verduurd en niet geklaagd.
Hoor ginds, hoe, in 't ontbladerd bos, De roodborst zit en fluit; Toch viel zijn warme vederdos Door koude nachtvorst uit. Zo houde ook ons, hoe guur het zij, Een goed geweten warm en blij, En blijve altijd, Het lot ten spijt, Ons de opgeruimdheid bij.
Zeemansliedtjens(1852)
|