Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933
NACHT-KAPEL
Daar hing geen zucht, geen vrage; Daar was maar stilt' en duisternis En mystisch viel er groenig-vaal, Op heilgenbeeld een manestraal In de ouw' Maria-nis.
Heel flauwkens monkel-lachend, Als of 't zijn leste lachsken was, Leek 't lampken Gods, in 't duistre rond, Een blom, die zonder water stond In rood kristallen glas.
Daar had ik geern gezongen, Hoog boven al dat oud verdriet, Maar toen ik 't lied beginnen wou, Was 't of ik 't al ontheilgen zou — En daarom zong ik niet.
Maar luistrend naar de stilte En dromerig van dat blomken broos, Rees in mijn ziele, moe gezocht, Een goedheid, die geen mens vermocht: Berusting eindeloos.
Op zachte Vooizekens (1923)
|