Een gedicht van O.C.F Hoffham 1744-1799
WIJN, LIEFDE EN SLAAP.
De muzelman weerstaat god Bacchus, De monnik god Cupido; Men biedt die goden trots: God Hypnus slechts is onweerstaanbaar; Hem volgt, gedwee en willig, En turk en kloosterling.
De wijn baart dronkenschap, de liefde Onkuisheid; maar het slapen Schenkt nuchterheid en tucht. De dronkaard zoekt alom krakelen, De onkuise vuile vreugden; De slapende ademt deugd.
't Vermaak, te drinken en te minnen, Is vluchtig, als ons leven; De dood fnuikt liefde en wijn. De slaap bepaalt zich aan gene eeuwen: Want sterven wij in 't einde, ô Dan eerst slapen wij!
De schrandere arts verbiedt de kranken 't Gebruik des wijns, en tevens 't Genot der zoete min; Terwijl zijn kunst daarop bedacht is, Dat hij de zwakke lijder Een zachte slaap verschaff'.
De stervenden walgt dartle wellust, Ook walgt hem de eêlste nectar, In 't vege tijdgewricht: En, vrij van 't ondermaanse, haakt hij In de uiterste ogenblikken Naar de armen van de slaap.
Proeve van Slaapdichten (1784)
Illustratie: Hypnus, god van de slaap.
|