Een gedicht van Alfrad Hegenscheidt 1866-1964
Avond aan Zee
De gladde golven glippen naar de rede Met klaterend even, weer gesmoord gekoos, De hemel schemert over zee, en mede Is vrede wijd en zijd en tijdeloos.
En uit de haven komen zij gegleden De boten met hun zeilen roereloos, Een kantige schaduw tegen donkerheden, In 't spiegelende nat een schaduw broos.
De nacht is peilloos; waar de verte zwicht, Verschijnt, verdwijnt het wezenloze licht Van ene baken in de zee verloren.
De boten, onbeweeglijk, gaan te lore. Ginds in de nachtelijke wederschijn, Schaduw en schaduwbeeld verschemerd zijn.
Van Nu en Straks, jrg 4 (1900)
|