Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
De taal.
De mens te kennen, is des mensen wetenschap; Maar nimmer kent men hem uit klaatrend schoolgeklap, Door meesters 't ekstrenbroed in 't kooitje voorgebrabbeld, Terwijl 't, ontroofd aan 't nest, op de ijzren tralie knabbelt. Neen, toon hem in de Taal, die uit zijn boezem breekt, Door de oudren in hun kroost met d' adem opgekweekt, 't Ontvloeisel van zijn ziel, door 't lichaam uitgedreven. Daar schuilt zijn mensheid in, zijn zelfgevoel en leven. Zoek in u-zelf de Taal, en ken u-zelf in haar: Haar spiegel is ons Al, haar uitdruk 't menslijk waar.
1822.
De dichtwerken van Bilderdijk. deel 13 (1859)
|