Een gedicht van Geerten Gossaert 1884-1958
Encore
In het midden van mei, als de nachtegaals zingen En de avondglans huwt aan de morgense schijn Als de schuchtere geur van de late seringen Zich mengt met de geur van de vroege jasmijn,
Toen hoorde ik uw lippen de woorden ontglippen: (Ik was maar een knaap en gij waart nog een kind) Hoe wrang is de smaak van verwinnende lippen Zo innig het verlangen der ziel niet bemint!
En ik zag het gebed van uw hulpeloze ogen, En ik voelde, beangstigd, de angstige klem Van uw hande' om mijn hand, en mijn lippen bewogen, Maar mijn machtloze wanhoop verstikte mijn stem.
Dan, uw schaamte bedwong het onstuimige hijgen Van uw hart en de nachtwind verwaaide uw klacht, En niets meer verstoorde 't oneindige zwijgen Dan een zwaan die zich roerde in de roerloze gracht...
Maar nòg, op mijn hand die uw handen omvingen, Herproeven mijn bevende lippen uw pijn, Als de schuchtere geur van de late seringen Zich mengt met de geur van de vroege jasmijn.
|