Een gedicht van Jacob Israël de Haan 1881-1924
De stille nacht
De nacht is stil. Zo wijd als mijn oog ziet Hangt aan de lucht nu geen bloeiende schijn Van een Stad. Oovral rust. De sterren zijn Rondom de maan roerloos. Zij tinklen niet.
Dit is de vrede, die ik zocht. Nooit vond Ik vrede in u. En nu haat ik u, Stad, Teedre stad, wrede stad. Ik haat de schat Van al uw lust, die harten drijft en wondt.
Oceaan, Oceaan, vóór ons duinhuis Vallen uw golven uit met licht gedruis. Zonder schuim, zonder wind, want het is zomer.
Ik, die de Stad ziek ontweek, hoor uw Zang Eindloze Zee, de stille vóórnacht lang En ‘k ben gelukkig. Mijn lied herleeft schoner.
|