Een gedicht van Jopie Breemer 1875-1857
Liefdesverklaring
Hoe schoon zijn uwe voeten Wat zijn uw schoenen duur Wanneer mag ‘k u ontmoeten? Mijn liefde is zeer puur.
Gij zijt niet overbodig Gij hebt zelfs voor uw neus Niet eens een zakdoek nodig Zo schoon is deze, heus.
Uw oren met z’n beiden Staan aan de buitenkant Die kunnen mij verleiden Te vragen om uw hand.
Gij hebt een braaf karakter Gij kookt bijzonder goed Geen in den lande bakt er Een koek die zo erg voedt!
Want na een heel klein brokje Ter grootte van een knop (Zeg nu maar niet: `dat jok je’) Dan kan ik niets meer op.
Uw kleren staan u keurig Al zijt ge nog zo bleek Des zondags zijt gij geurig En soms zelfs in de week!
Nu wild’ ik U vertellen Mijn liefde, o zo groot En uw gekamde haren Bemin ik tot de dood.
Stap mee met mij in ’t bootje In ’t bootje van de min Dan krijgt g’ een botervlootje! Of hebt ge soms geen zin?
Ik ben niet rijk te noemen, Toch heb ik ietwat geld Ik durf er niet op roemen Want ‘k heb het pas geteld.
We kunnen er van leven Wel veertien dagen lang En dan… al sta ‘k te beven Ik ben volstrekt niet bang.
Ik zal mijn best doen Dame, Dat gij er komen kunt, Ook zonder U te schame’ Of dat ’t U erg verdunt.
Wilt gij mijn hand aanvaardde’ Stuur dan een briefkaart hier Ik wacht dus af, mijn waarde Gegroet, ook van mijn lier!
De ontboezemingsbundel
|