Een gedicht van Wilhelm G. van Focquenbroch 1640=1670
Voor-val
De goede Amyntas zat laatst bij zijn Clorimene, Geheel verrukt van ziel en zin, En puur als spraakloos door zijn min, Sloeg hij geen taal, dan door zijn stenen.
Doch juist, wanneer zijn lief hem d'oorzaak hiervan vroeg, Zo springt bij ongeval zijn poort op; En nam (zo 't schijnt) voor hem het woord op, En sprak wat vuil, doch luid genoeg.
Wel fy, wat beestigheid! (riep hierop deze schone) Maar hij, terwijl het was geschied, Riep, ach, mijn ziel! verstoor u niet:
Hoe kan mijn vlam zich klaarder tonen? Nadien ik, als de lauwerier, Vast kraak in ‘t midden van mijn vier.
---------------------------------------- stenen – zuchten Zo springt bij ongeval zijn poort op - laat hij per ongeluk een wind fij – foei terwijl – omdat mijn ziel! - mijn lief! Vlam – liefdesvlam Nadien – Aangezien Vast – hevig kraken - knetteren vier – (liefdes)vuur
Alle de werken van Willem Godschalck van Focquenbroch. Herdruk 1723 (1709)
|