Een gedicht van Jacobus Revius 1586-1658
Beesten en mensen.
De aarde brenge voort wat kruipt ofte wandert, In aarde zal het toch eens werden weer veranderd. Het water geve uit het slibberige vee, Het moet toch t’ zijner tijd vervuilen in de zee. De lucht belaste ik met vogelen te krielen, Want in de brede lucht verdwijnen hunne zielen. Maar ‘t hoofdstuk schort er nog, de mense, die dit al Als koning onder ons alleen beheersen zal.
Kom, laat ons (sprak de Heer) met onze handen bouwen Een lichaam dat altijd de hemel kan aanschouwen, En uit ons eigen mond, die ‘t alles roeren doet, Hem blazen in de borst een redelijk gemoed, Bekwaam om ‘t hoogste goed te kennen, te aankleven, Te dienen zonder dwang en eeuwiglijk te leven.
Over-Ysselsche sangen en dichten (1630)
|