Een gedicht van Fracois Pauwels 1888-1966
Tine
Ik heb uw kussen en hun overmoed met mijn onnozel herte niet verstaan, het was mij deugd reeds aan uw zij te gaan, dweepziek, in velden onder avondgloed.
O, vrouw, o, tederheid, o, droeve waan, wat was het leven mild, de wereld goed! Zwijg, drieste stem van het onstuimig bloed, ik bad een droom, een aardeloosheid aan.
Tine, gij waart al vrouw en ik nog kind, maar 'k heb uw blonde wezen zó bemind dat ik mijn jeugd niet zonder u kan denken,
en, ouder in de eindeloze strijd zie ik uw hand mij naar die zuivre tijd als naar verloren paradijzen wenken.
|