Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Als, bij moe-tanend avond-lichten...
Als, bij moe-tanend avond-lichten, angst daalt in onze aanwezigheid, zijt gij 't, die voor onze aangezichten de vreê der avond-lampe breidt.
Wij zitten en ons leden wegen, zwaar van stil-naedre dage-dood; gíj hebt zacht woorden die verplegen, en breekt het vredige avond-brood.
En wij, die uwe gaven eten, wij rusten in uw blijde haard, en zien, ons leed bijna vergeten, uw hand die stil de kruimels gaart;
en slapen in uw tere zorgen, en raden niet, hoe troost-gewijd, gij, voor u zelf misschien verborgen, van lijde' een béetre liefde zijt.
Vader-huis (1903)
|