Een gedicht van Heiman Dullaert 1636-1684
Aan de drie wijzen uit het Oosten
Gij die, gewoon omhoog met uwe geest te zweven, de voorbeduidselen des Hemels, eer het daagt, met gouden letteren op bruin azuur geschreven, de op- en ondergang der aardse rijken vraagt:
Wat hope is uwe kunst van boven toch gegeven, waardoor gij hier beneên zo zware landreis waagt? Wat is er dat uw hart, door weetlust aangedreven, uit uwe morgenstond naar deze middag jaagt?
Ja, wereldwijzen, ja, die reden is gevonden. Terwijl uwe ogen vast de Hemelen doorgrondden, verslingerde uw ziel op zoveel heerlijkheid.
En speurende uit het licht van een genadesterre, dat hier de leidstar was, die derwaarts aangeleidt, zo volgde uw graag geloof haar heilrijk spoor van verre.
|