Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
Ach hemellawerke
Ach, hemellawerke, waar zit-je gij dan zo luide en zo lange te preken, waar dat ik met de ogen niet achter en kan, al hebbe ik zo dikkens gekeken? o Mocht ik u volgen en, vleriken aan, lijk gij, in de hemel, de hoge, te choore met de andere veugelen gaan, en vluchten de mensen hun ogen! Dan zonge ik, o vogel, en schaterde ik blij, en niemand en zou het mij weten, terwijl ik, aan 't zingen en 't preken, lijk gij, waar' hoge op de wolken gezeten! Hei, hemellawerke, mij liefelijk dier, o, mag er een mens u wat heten, kom neder, kom neder, kom nader, kom hier, kom, wil toch een stondeke beten! Verstond-je mijn tale zo 'k de uwe verstaan, gij kwaamt en gij liet mij... Wat baat het? Gij zingt, en mijn klachte ze en gaat u niet aan, gij zingt en al 't ander - gij laat het!...
------------------------------ Hemellawerke - Leeuwerik
31 Maart 1859
|