Een gedicht van Julius Vuylsteke 1836-1903
Studentenlied.
Waar treurige blokkers in hun cel voor 't schrikkelijk examen waken, en zich van 't zoete leven een hel, ja zich een helle van 't leven maken, wij, minnaars van het blijde lied, daar zijn wij niet!
Maar klinkt aan ons oor een feestakkoord, een vreugdig en ongebonden zingen, een schaterlach, een geestig woord, een luid en prikkelend stopselenspringen, Studenten, vrolijk, jong en blij, daar zijn ook wij!
Waar knorrige mannen koud en stijf van wijsheid en bedaardheid spreken aan alwie het dwanghemd om zijn lijf, de keten aan zijn hand - wil breken, wij, minnaars van het vrije lied, daar zijn wij niet!
Maar komt tot ons een vrije stem, een stemme uit mannenborsten gesprongen, die roept met vaste, stoute klem: ‘Vooruit! het oude pleit voldongen!’ Studenten, moedig, jong en vrij, daar zijn ook wij!
Waar uit den hoge ‘waarheidstoel’ dweepzucht, bijgeloof en logen, als kwade dampen uit een poel, over het aardrijk komen gevlogen, wij, minnaars van een eerlijk lied, daar zijn wij niet!
Maar waar de Rede haar' rijken vloed uitstort in brede, heilzame plassen, waarin eenieder zijn dorst voldoet en de oude smetten weg kan wassen, Studenten, van vooroordeel vrij, daar zijn ook wij!
Waar kindren van den vreemde trant eigen kracht en licht vernielen, en 't innig eergevoel van het land voor vreemde mode of macht doen knielen, wij, minnaars van het Vlaamse lied, daar zijn wij niet!
Maar ruist de Vaderlandse zang, en drukken handen andere handen, en wederklinkt de glazenklank op 't heil der oude Nederlanden, Studenten, jong, en Vlaams, en vrij, daar zijn ook wij!
Uit het studentenleven en andere gedichten (1868)
|