Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Wij zullen blijde zijn
Wij zullen blíjde zijn... De bomen blozen van vruchten. En ons hoofd is schoon als duizend rozen, nu we overvloedig zijn van zwenkend zomer-bloed... o God, God, ik en kende U niet, en was verlóren; maar nu ge Uw adem door mijn adem deinen doet, is Uw gedaante menig-voud in mijn herboren, 'lijk, beken-veel door 't barstend lente-land, een vloed.
- Ik ben geheel; ik wéet U; en mijn dromen zijn gaanderijen voor Uw stem. En heel mijn lijf is 't duizel-ruisend huis en eindloos-wijd verblijf waar Uwe zomerheên als vaarten vreugd door stromen. Want thans is zomer zwaar der daden van Uw Daad, en 'k voel, ik die gelúkkig ben, hoe door de bomen bremstig Uw godd'lijk sap naar bast en blaêren slaat.
Het vader-huis (1903)
|