Een gedicht van Helene Swarth 1859-1941
VADERS VIOOLSPEL
Hij speelde viool, in de schemering ~ En de weemoed doorbeefde mijn kinderziel. En ik voelde mij veilig als hij mij omving En 'k begrijp niet waarom hij zo vroeg mij ontviel.
O ik danste aan zijn arm als hij bracht mij naar school! Zelfs in regen en storm leek de weg mij niet lang — Waarom moet ik nu dromen van die viool En verlangen zo droef naar zijn kus op mijn wang?
Ik was nog zó jong, een zó argeloos kind! 'k Had zózeer nog van node zijn liefde en zijn steun. 'k Riep, toen 'k hém niet meer had: — ‘Is er géen, die mij mint?’ En ik tastte, in het donker, naar d'arm, waar 'k op leun.
Wel waren wij stil, voor elkaar wat schuw. Maar hij had mij gered, eer mijn vrede verging, Uit de greep van het leven, zó hard, zó ruw Met zijn zoete viool, in de schemering.
Morgenrood (1929)
|