Een gedicht van Speenhoff 1869-1945
Piet Lut
Meneer Piet Lut kent iedereen, 't is een man van zaken Die zich zeer gewichtig voelt, als de schoenen kraken Zondags loopt 'ie langs de kerk, o, 't is zo'n fijne! Als 'ie op de dienstmeid vloekt, zegt 'ie 'Gossiemijne'
Meneer Piet Lut, die rekent zich bij de brave mensen Die de prostitutiezaak vreselijk verwensen Hij is van dat fijne soort, die de schijn vermijden Maar de kat in 't donker knijpt, op de keukenmeiden
Meneer Piet Lut, als vrijgezel, had een aardig meissie Daarmee deed 'ie in 't geniep menig boemelreissie Eens zei hij: "Vaarwel, lief kind, ik ga deftig trouwen Maar ik laat je niet alleen, jij mag ons kindje houen"
Hij zit in een Duitse kroeg, 's avonds tegen tienen Knijpt 'ie stiekem in 't vlees van de kelnerienen. En die zeggen 'm aan z'n oor: "O, jou stoute blondje Ieder kneepie kost een fooi, of je geeft een rondje"
Meneer Piet Lut z'n neus is rood, net zo rood als kroten Als een vlieg d'r lang op zit, is 'ie aangeschoten "Daar kan ik toch niks aan doen", hoor je hem steeds urmen "Dat komt niet van de rooie wijn, ik heb last van wurmen"
Hij denkt dat 'ie om z'n geld overal gezien is De meisies schelden 'm op de straat uit voor uitgeholde Tinus En wanneer 'ie dan zo loopt, schijnt 'ie te vergeten Dat z'n opoe in een kroeg proppies heeft gesleten
Meneer Piet Lut heeft de koetsier en een open koessie Ze rijden samen langs de straat, enkel voor 'n smoessie Dan zie je nooit wie van de twee, of toch de koetsier is 't Enige wat je wel kan zien, is, wie de grootste klier is
|