Een gedicht van Hajo Spandaw 1777-1855
Het hulkje der liefde
Aan mijn gade
Dierbare! op de reis van 't leven mijn getrouwe tochtgenoot! Die me in 't moeilijk voorwaarts streven steeds uw raad en bijstand bood! Lieve! in voorspoed en gevaren voer ge nu reeds zes paar jaren welgemoed en rustig mee in het hulkje van de liefde, dat de vlotte golven kliefde van de onzeekre huwlijkszee.
Vrouwen, zegt men, zijn niet moedig, siddren bij 't geringst gevaar; doch ge leerde mij al spoedig, dat die uitspraak laster waar: niet slechts onder 't spelevaren op de gladgekamde baren roeiend met de ranke boot; ook bij 't huilen, koken, woeden van de stormen, van de vloeden waart ge een trouwe reisgenoot.
Zagen we, onder 't woest geklater van 't geweldig golfgeklots nu 't verderf in 't peilloos water, dan de dood op klip of rots; gierde en kraakte want en steven, konden wij geen zeil meer reven, brak de branding 't ankertouw; moest het scheepje schokken, slingeren, slipte 't roer mij uit de vingeren... Gij, ge bleef onwrikbaar trouw.
Ja! uw trouw is mij gebleken meest in 't barnen van de nood: ach! ik was voor lang bezweken zo ge mij geen bijstand bood. Blijf het moedig met mij wagen! En... God! is 't uw welbehagen haar, die mij uw liefde gaf van mijn zijde weg te rukken... Brijzel dan mijn hulk aan stukken! Red er slechts mijn kindren af!
|