Een gedicht van Albert Verwey 1856-1936
Zomerweide.
De blanke koeien waden 't weigras door, Uit hoge hemel daar een wolkbank ligt Straalt trillende op koe-ruggen zomerlicht, 't Gras ripplend krijgt een esmerauden gloor. Warm vlakt de vaart daar 't groene riet langs spicht, Golf deint en spoelt, trekt zijn geglinsterd spoor Stoomboot in stroom en stuurt de schomling door Die 't riet doet ruise' en glinstren elke schicht.
De middagstilte is in mijn brein en warm Voel ik mijn leên gezwoll'n en strek mij gaarn Bij wat'r en wei die lijklijk luide zijn. 't Hoofd achterov'r ontwaar 'k een bleke lijn Tussen mijn wimpers, 'k hef een lome arm, En hoor wijl 'k slaap de grote boten vaarn.
|