Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Laat me, vijver, waar ge ontwaakt
Laat me, vijver, waar ge ontwaakt, - daar, ten dagerade aan 't rozen, naar uw nacht de morgen naakt, - laat mijn aanzicht, week en naakt, eigen bleekheid tegen blozen.
o, 't En is een scheemlen maar; maar, in 't stijgend morgen-scheemlen, zie 'k ten vijver, minder klaar maar te dieper naar ik staar, schoonre hemel dan ten heemle...
- Nog van nachtlijk aarzlen bleek, maar gerézen uit de nachten; blozend naar 'k me schóner bleek, - vóor de glore om zelf-betrachten: laat me staren thans, gedachte, waar ten vijver, naakt en week, diepre schoonheids-weelden wachten...
II De gloeiende asch (Boschvoorde 1907 - 1908)
|