Een gedicht van J.A. dèr Mouw 1863-1919
Wit hing en stil...
Wit hing en stil de dauw over de weiden. – Onwereldlijk, onwezenlijk, een schim, Stond, hoog, in ’t west wit licht boven de kim. – Niets werk’lijks was er meer, niets dan wij beiden.
En op die heuvel, op die bank van ons, Boven de dauw, zaten we als op een eiland; En ’t wit doorschijnend licht, het witte weiland Leek stilte; en de stilte was als dons.
Boven de wereld zaten we; en we schrokken, Als om ons in besliste vaart een tor Een kromme draad trok van donker gesnor, Wegbuigend in dempende nevelvlokken.
Jouw haar, rood in de schem’ring, aaide ik glad: Mijn ziel was in mijn lippen en mijn handen, En deed mijn handen en mijn lippen branden Op jou, die ik het diepst heb liefgehad.
|