Een gedicht van Isaac Da Costa 1798-1860
Gevoel
O! wie beschrijft mij 'tgeen gij zijt, Gevoel van 't kloppend harte! Wiens werking vaak de ziel verblijdt, Maar meer nog klemt in smarte!
Gij, mijner dichtkunst ziel en doel! Gij zijt de bron mijns levens! Maar, overweldigend gevoel! Die van mijn sterven tevens!
Gij zijt de onwederstaanbre gloed, Die mij tot dichter maakte! Die in mijn rusteloos gemoed Sinds de eerste kindsheid blaakte!
Gij zijt die min, wier zaal'ge smart Mijn eerste zuchten riepen, Toen in 't nog pas ontluikend hart Der driften stormen sliepen.
Gij zijt die zucht naar hoger lust Dan van een nietige aarde, Waardoor 'k mij-zelve ben bewust Van een verheev'ner waarde!
Gij zijt, 'tgeen mij verbindt met Hem Voor wie de Serafs knielen! Gij zijt de weergalm van Zijn stem In onze doffe zielen!
Gelijk de poging van het kind, Dat zwikt bij iedre schrede, En ieder stond zich hulploos vindt! Zo is de kracht der Rede!
Maar als gij onze stappen leidt, Gevoel, van God gegeven! Zo snellen wij ter zaligheid, Door 't stormen heen van 't leven!
'k Wil op mijn Rede, zwak en koel, Mijns levens hoop niet bouwen! Mijn krachtig, brandend zielsgevoel! Op u wil ik vertrouwen!
Hetzij gij vreugde brengt of smart, En sterven doet of leven, Aan uwe invloed wil mijn hart Zich eindloos overgeven!
'k Wil naar uw toverend gebod Beminnen, zingen, loven! En 't oovrig van mijn levenslot Verblijve aan God hier boven!
Doordring het stof, dat mij omkleedt! Dooradem en beziel het! Of, is uw ademgloed te heet, Ontzie niet, en verniel het!
Te sterven op het veld van eer Is echte krijgsmansglorie! De dood heeft niets verschriklijks meer In de armen der victorie!
Maar ook de priester van het schoon Laat zonder leed het leven, Wanneer hij in zijn laatste toon Zijn laatste zucht mag geven!
|