Een gedicht van Johan Michiel Dautzenburg 1808-1869
De muggendans
Waar 't voetpad langs de heining vlucht Door beemd en weide heen, Daar zit ik soms in de avondlucht Gans stillekens alleen.
De krekels zingen daar in 't gras Hun allerschelste toon, De muggen vinden wis de bas Dier zangren wonderschoon.
Zij draaien, zwaaien blij vergaard In 't dalend hemellicht, Zij ruisen, kruisen dicht geschaard Voor mijn verrukt gezicht.
En blijdschap hier, en vreugde daar, Men ziet het iedre dag; Des stem ik nimmer de eigen snaar Op somber wee en ach.
En zingt en springt in 't zoel getij De krekel en de mug, Krioelt en woelt de schepping blij, Dan blijf ik niet terug;
Dan vest ik buiten mijne woon In 's hemels bloemenhal, Dan zing ik ook mijn schelste toon Door 't eenzaam vreugdedal.
|