Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
IK BEN GEEN VADER EN IK HÈB GEEN ZOON
Ik ben geen vader, en ik hèb geen zoon. Niets dan een sage is zijn zacht bestaan. Toch groeide hij gelijk de nieuwe maan In grootte en glans en werd volwassen-schoon.
Nevens mij, glorieus en monotoon, Verging de kringloop van zijn kort bestaan. Mijn hand is strelend door zijn haar gegaan En langs het kloppend halsje van mijn zoon.
Ik weet niet hoe hij werd en mij ontviel. Ik ken alleen de klare periode Van bloei die boven mijne schouder rees. Nog spiegelt zijn hel lachen in mijn ziel.
God weet, wij hebben soms een droom van node, Maar doodsbedroefd is die de droom ontrees.
----------------------------------------------- eerste gedicht uit de cyclus: De gedroomde zoon
|