Een gedicht van Rosalie Loveling 1834-1875
De scheiding
Zij stonden rechtover elkander. Zij zagen elkander aan De ene had in haar ogen een glimlach, En de andere een stille traan.
Deze was een verouderde vrouwe, Die steun zocht aan de wand. En gene een jeugdige beeltnis, Geschilderd door meesterhand.
Hoe spraken die zoete trekken Nog tot haar zusterhert! "'t Is heden zestig jaren, Dat zij begraven werd!”
Zij wreef de hand aan ‘t voorhoofd, Zij sloeg de ogen neer, En als in toverkleuren Rees heel ‘t verleden weer!
Doch vluchtig als het weerlicht Was haar begoochling heen… Het beeld wordt weggedragen De koopman wacht beneên.
Zo namen de tweelingzusters Daar afscheid van elkaar: Een oude gebogen vrouwe En een meisje van zestien jaar.
Gedichten, 2e vermeerderde uitgave (1877
|