Een gedicht van Willem Kloos 1859-1938
Laat mij nog éénmaal...
Laat mij nog éénmaal, in gedachten, kussen Die warme lippen, door mijn kus ontbloeid; Laat mij nog éénmaal aan die boezem sussen Mijn arme hoofd, waarin de koorts-pijn gloeit.
Laat mij nog eens, klein kindje, rusten tussen Die armen, waar mijn hart aan was geboeid, In die zo lieve tijd, toen, zonder blussen, ’t Vereend gelaat door passie werd verschroeid.
Mijn lippen kussen wild, mijn oog staat droef – Niet waar? gij lief! nu er geen lief meer wezen, Geen arm zich om mijn hals bewegen zal:
Maar ik heb haast: mijn trekken worden stroef, Als in de koû des doods, mijn armen vrezen In beven, hangende op hun laatste val.
|