Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
DE BOERENDOCHTER
Zie, hoe zij met haar rokken zwaait, De brede handen staan naar grijpen. Reeds voor zij duidelijk gaat rijpen, Weet zij waarom de wereld draait.
En daarom is zij zo onhandig Met haar gebaren; en haar woord, Ofschoon haar frisse mond bekoort, Maakt knapen roekeloos losbandig.
Maar voor haar blik wordt ieder stil. Plotseling is ze, uit steen gehouwen, Een veldgodin met groot gezag.
Ze weet best wie ze hebben wil, Maar neemt, als alle boerenvrouwen, De jongen die ze hebben mag.
Kaleidoscoop (1927/1931-1936)
|