Een gedicht van Johan Michiel Dautzenberg 1808-1869
De vergeet-mij-niet
Wie kent het beekje van de weiden, Waar bloemen wenken teer en bont? Mijn liefje en ik, we plukten beiden Der bloemen puik in d’avondstond.
Doch geen der bloempjes in de weiden, Hoe rijk van kleur, hoe zoet van geur, Hoe lieflijk wenkend zij ons vleiden, Kreeg boven de andere onze keur.
Maar dicht bij ‘t beekje van de weiden, Belommerd door het wanklend riet, Daar loech om dra ons te verleiden De helderblauw vergeet-mij-niet.
En naar het beekje van de weiden Boog zich mijns liefjes engelhoofd; Daar zal de plant geen straal meer spreiden, Zij werd van hare kroon beroofd.
Liefje in de weelge weiden Stak ‘t blauwe takje aan mijn hart, Zij dacht aan ‘t uur van gaan en scheiden En al haar lust verging in smart.
En waar het beekje door de weiden Bij els en wilgen henenvliet, Omhelsden wij elkaar en schreiden Vergeet mij niet! Vergeet mij niet!
Gedichten (1850)
|